En gij zult voor uw broeder Aäron heilige klederen maken, tot heerlijkheid en tot sieraad. (Exodus 28:2, SVV)
Lees: Exodus 27:20 – 30:10; Colossenzen 3:1-17
Inleiding
Alles in Parasja Tetzaveh staat in het teken van de priester en hogepriester. De parasja begint met de olie die de Israëlieten brengen voor de kandelaar in de tabernakel buiten het voorhangsel. De priester hebben de taak met deze olie de kandelaar dag en nacht brandende te houden. In hoofdstuk 28 wordt de aankleding van de priester en hogepriester besproken en hoofdstuk 29 bespreekt hoe de priester ingewijd dient te worden. De parasja eindigt met de beschrijving van hoe het reukofferaltaar vervaardigd moet worden en hoe de (hoge)priester deze moet gebruiken.
Toegewijd aan JHWH
Wat opvalt is dat de uitleg over de aankleding van de (hoge)priester en zijn inwijding tussen de uitleg staat van de attributen. Het lijkt net alsof de (hoge)priesters worden gezien als attributen voor God. En dit klopt ook wel, want net zoals de tabernakel en de attributen, moeten ook de priesters en hogepriester gereinigd en geheiligd worden. Zij mogen daarna niet meer in contact komen met het ‘profane’.1 In dat opzicht zijn de priesters en hogepriester, net als de attributen, volledig toegewijd aan JHWH.
Functie van de kleding van de hogepriester
In Exodus 28:2 lezen we dat de kleding van Aaron, als hogepriester, tot heerlijkheid en sieraad was. De Hebreeuwse woorden die voor heerlijkheid en sieraad wordt gebruikt zijn respectievelijk, כָּבֵד (kābēd) en תִּפְאֶרֶת (tipʾeret).
כָּבֵד (kābēd) wordt vaak gebruikt voor Gods heerlijkheid/glorie. Het Hebreeuwse woord תִּפְאֶרֶת (tipʾeret) heeft de betekenis van schoonheid. Met andere woorden. De kleding van Aaron had tot doel om de heerlijkheid en schoonheid van God te weerspiegelen.
Visueel vs Auditief
Hoe mooi dit ook mag klinken, toch heeft dit vers iets dubieus. Voor ons als hedendaagse, eenentwintigste-eeuwse personen, merken wij niets dubieus op. Dit komt omdat we in deze tijd voornamelijk opgroeien met het visuele en minder met het auditieve. Al komt de laatste jaren het auditieve, door podcast en luisterboeken, meer in beeld.
In de tijd van de Bijbel, binnen het volk Israël/Judaïsme, ging en gaat het voornamelijk om het horen in plaats van het zien. Het sleutelwoord is het welbekende שְׁמַע (šemaʿ). Hoor, Israël….2 In Deuteronomium is het werkwoord שָׁמַע (šāmaʿ) een dominante thema, waar het niet minder dan 92 keer voorkomt. De Joodse spiritualiteit gaat dus meer over horen/luisteren dan zien. De Joden bedekken dan ook hun ogen bij het opzeggen van de Shema. Op die manier sluiten zij de wereld van het zicht buiten en concentreren zij zich op de wereld van het geluid: van woorden en communicatie.
God staat boven zijn schepping
In de Bijbel zien we namelijk een constante strijd tegen afgoderij. De volkeren om hen heen zagen hun goden namelijk in de zon, de sterren, de rivier, de zee, de regen, het dierenrijk en/of de aarde. Zij maakten visuele voorstellingen van deze dingen. De Bijbel laat duidelijk zien dat God niet in de natuur is, maar dat Hij er boven staat. De natuur is Gods werk en niet God zelf.
Toch wordt hier voor de kleding van de hogepriester een uitzondering gemaakt, waar de nadruk lag op het visuele.3 Waarom is dat? Voor we hier antwoord op geven, gaan we eerst nog kijken naar een ander aspect. Ook dit is niet direct te herleiden uit de vertaling, maar in het Hebreeuws des te meer.
Kleed van verraad
Het Hebreeuwse zelfstandig naamwoord voor de klederen (van Aaron) is בִגְדֵי (bigdē), dat klederen van betekent. Het enkelvoud is בֶּגֶד (beged) en kan ook verraad betekenen. In Genesis zien we dat waar een kleed/mantel een sleutelelement is van het verhaal, gaat het gepaard met een of ander bedrog of verraad.
Zo maakten Adam en Eva klederen van vijgenbladeren voor zichzelf, na het eten van de boom van kennis van goed en kwaad.4 Jakob droeg de klederen van Ezau om zijn vader Jakob, te bedriegen en zo de eerstgeboortezegen af te pakken.5 De broers van Jozef gebruikte de met bloed doordrenkte mantel van Jozef om hun vader Jakob te misleiden, door hem te laten denken dat Jozef door een wild beest was gedood.6 Tamar trok kleren van een prostituee aan om Juda te misleiden bij haar te komen liggen.7 De vrouw van Potifar gebruikte het kleed die Jozef had achtergelaten als bewijs voor haar valse verklaring dat Jozef haar probeerde te verkrachten.8 Jozef gebruikte zijn mantel van onderkoning om zijn identiteit voor zijn broers te verbergen.9
Als de Thora zich zo op een negatieve manier bezighoudt met kleding, gewaad, mantel, waarom kiest God er dan toch voor om Aäron zo excentriek te kleden, dat de focus voornamelijk op het visuele komt te liggen? Zijn dit niet precies de twee ‘gevaren’, de mantel en het visuele, voor het volk van Israël/Judaïsme, zoals we net hebben gezien? Je hoeft alleen maar te denken aan de mantel van Jozef en het maken van het gouden kalf door het volk Israël.10
Aards vs hemels
Als eerste is het belangrijk om onderscheid te maken tussen de kleding/het gewaad die de mens zelf maakt of aantrekt en de kleding van Aäron, de hogepriester. De eerste is namelijk ‘gemaakt’/’aangetrokken’ naar het voorbeeld van het aardse. De tweede naar het voorbeeld van het hemelse.11
Nadat Adam en Eva van de boom van kennis van goed en kwaad hadden gegeten, merkten zij beiden dat zij naakt waren.4 Pirkei DeRabbi Eliezer zegt hierover:
Wat was het kledij van de eerste mens? Een schilferige huid, en een wolk van glorie bedekte hem. Toen hij van de vrucht van de boom at, werd de schilferige huid van hem ontdaan, en de wolk van heerlijkheid verliet hem, en hij zag zichzelf naakt, zoals er gezegd wordt, “En Hij zei, Wie heeft je verteld dat je naakt was? Heb je gegeten van de boom, die ik u geboden had?”
Pirkei DeRabbi Eliezer 14:3
Voor de zondeval waren Adam en Eva omkleed met een mantel van heerlijkheid.12 Zij dienden Zijn heerlijkheid op aarde te weerspiegelen. Zoals God in Genesis 1:26 zei: ‘Laat ons mensen maken, naar ons beeld, naar onze gelijkenis…’ Dit was dezelfde hemelse kleed, die God aan Mozes liet zien, om deze te maken voor Aaron.
Na de zondeval maakten Adam en Eva voor zichzelf klederen van vijgenbladeren. Het kleed van de mens was echter een kleed van verraad, misleiding, onrecht en ongerechtigheid.
Klederen in het Nieuwe Testament
In het Nieuwe Testament wordt er door Paulus ook gesproken over twee soorten ‘klederen’.13 In Galaten 3:27 zegt Paulus:
27 Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. (NBG51)
In Colossenzen 3:5–10 komen beide ‘klederen’ duidelijk naar voren.
5 Doodt dan de leden, die op de aarde zijn: hoererij, onreinheid, hartstocht, boze begeerte en de hebzucht, die niet anders is dan afgoderij, 6 om welke dingen de toorn Gods komt. 7 Daarin hebt ook gij eertijds gewandeld, toen gij erin leefdet. 8 Maar thans moet ook gij dit alles wegdoen: toorn, heftigheid, kwaadaardigheid, laster en vuile taal uit uw mond. 9 Liegt niet meer tegen elkander, daar gij de oude mens met zijn praktijken afgelegd, 10 en de nieuwe aangedaan hebt, die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper, (NBG51)
Paulus spreekt in het bovenstaande Bijbelgedeelte over het kleed van ‘de oude mens’ die wij af moeten leggen, moeten uittrekken, om de ‘nieuwe mens’ aan te doen dat naar het beeld is van de Schepper.
De nieuwe mens
De hogepriester representeerde met het ‘hemelse’ voorbeeld, Christus, de nieuwe Adam. Zoals in de vorige parasja Teroema al was vermeld. Hij was degene die met God, in het Heilige der Heilige een intieme relatie mocht hebben, zoals Adam deze had met God in de hof van Eden. Door het dragen van ‘de hemelse’ kleding was Aaron, de hogepriester, een ‘schaduw’ voor de Israëlieten, dat God op een dag een omkeer zal brengen, en daadwerkelijk zonder voorhangsel, in hun midden zal wandelen.14
Toch hebben we de vraag, waarom voor het kleed van de hogepriester een uitzondering werd gemaakt voor het visuele, nog niet echt beantwoord. Om deze vraag te kunnen beantwoorden pakken we Johannes 1:14 erbij.
14 Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid. (NBG51)
‘En wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd’. Hoewel Johannes zijn Evangelie hiermee begint, hebben de discipelen, deze heerlijkheid van Jezus pas gezien, na zijn kruisdood en opstanding. Natuurlijk hebben zij, door de handel en wandel, de woorden die Jezus sprak, iets bijzonders gezien. Maar tijdens Zijn rondgang door Israël heen, hebben zij het niet kunnen duiden.
Buiten-binnen of binnen-buiten
De heerlijkheid en schoonheid van Jezus, de Messias, was namelijk niet direct zichtbaar van buitenaf. Het werd zichtbaar door het karakter, innerlijk van Jezus. Deze weerspiegelde namelijk het beeld/karakter van JHWH.
Is het je weleens opgevallen dat wanneer Paulus spreekt over de werken van het vlees in Galaten 5 dit allemaal ‘uiterlijke’, zichtbare werken zijn, die zijn uitwerking heeft naar het innerlijk op een negatieve manier.
19 Het is duidelijk, wat de werken van het vlees zijn: hoererij, onreinheid, losbandigheid, 20 afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen, 21 nijd, dronkenschap, brasserijen en dergelijke, waarvoor ik u waarschuw, zoals ik u gewaarschuwd heb, dat wie dergelijke dingen bedrijven, het Koninkrijk Gods niet zullen beërven. (Galaten 5:19-21, NBG51)
De werken (vrucht) van de Geest daarentegen, zijn in eerste instantie ‘innerlijke’, verborgen werken, die zijn uitwerking heeft naar buiten op een positieve manier.
22 Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. (Galaten 5:22, NBG51)
Het zien van de hemelse kleding van de hogepriester, leidt dan ook tot het ‘zien’ van Gods karakter, namelijk Zijn heerlijkheid en schoonheid. Dit in tegenstelling tot het zien van de aardse kleding van mens zelf dat leidt tot het ‘zien’ van verraad en misleiding.
- De Bijbel kent het woord ‘onheilig’ niet. Wanneer iemand of iets niet meer heilig is, dan krijg ze de staat ‘profaan’. Profaan zijn, wil betekenen dat je ‘gewoon’ weer onderdeel bent van het volk, of de wereld. Een attribuut of persoon is dan niet meer ‘apart’ gezet (geheiligd) voor God.[↩]
- Deuteronomium 6:4[↩]
- Als ook voor de tabernakel en later de tempel[↩]
- Genesis 3:7[↩][↩]
- Genesis 27:15,17[↩]
- Genesis 37:31-33[↩]
- Genesis 38:14-16[↩]
- Genesis 39:11-18[↩]
- Genesis 41:42, 42:7-8[↩]
- Misschien valt de opstand van Korach tegen (Mozes) en Aäron hier ook wel onder. Als Levieten wilden zij nu ook het priesterambt. Zie Numeri 16, vooral de verzen 9 en 10.[↩]
- Exodus 25:9[↩]
- Het Joodse geschrift Zohar Bereshiet geeft de commentator bij zijn uitleg van Genesis 3:21 aan dat Adam en Eva voor de zondeval kleding van licht droegen.[↩]
- De volgende teksten spreken ook over het aantrekken van Christus, of een kleed. Romeinen 13:14, Korintiërs 5:17; Galaten 6:15; Efeze 4:24.[↩]
- De klederen van de hogepriester waren van dezelfde stoffen gemaakt als het voorhangsel die tussen het heilige en het heilige der Heilige hing.[↩]