Bij het zien van die kwastjes zullen jullie herinnerd worden aan alle geboden van JHWH, zodat jullie die naleven en Mij niet ontrouw worden door de begeerten van je hart en je ogen te volgen. Numeri 15:39 (NBV)
Lees Numeri 13:1 – 15:41; Lukas 8:43-48
Inleiding
In parasja Sjelach zien we het patroon dat we vaker in andere parashot ook hebben gezien. Een geschiedenis welke wordt afgewisseld door een wet of verordening. In deze parasja gebeurt dit twee keer.
A. De geschiedenis van de verspieders en het volk dat mort. (Numeri 13:1 – 14:45)
B. De wetten van de verschillende offers en de zonde zonder opzet. (Numeri 15:1 – 31)
A’. De geschiedenis van de sabbatschender. (Numeri 15:32 – 36)
B’. Bevel om kwastjes aan de hoeken van hun kleding te maken. (Numeri 15:37 – 40)
(De bovenstaande structuur A-B-A’-B’ wordt ook wel een parallellisme genoemd.)
Geen link tussen A’ en B’
Je zou denken dat het bevel om kwastjes aan de hoeken van de kleding te maken (B’), wordt gegeven vanwege de voorgaande geschiedenis van de sabbatschender (A’). Vooral omdat de kwastjes als teken diende. Wanneer de drager namelijk de kwastjes zag, dan werd hij herinnerd aan al de geboden van JHWH om die in acht te nemen (v. 39).
Door dit teken werd dus voorkomen dat de persoon de sabbatsgebod zou overtreden, zoals bij de sabbatschender. Toch wordt deze link door de Schrift zelf niet direct gemaakt. Het mag dan wel zo zijn dat de sabbatschender het sabbatsgebod overtreedt, maar nergens lezen we dat JHWH het bevel geeft, om kwastjes aan hun kleding te maken, vanwege de overtreding van dit gebod.
Ook wat betreft de geschiedenis van de verspieders en het morren van het volk (A) en de wetten voor de verschillende offers en voor de zonde zonder opzet blijkt er geen overduidelijk link met elkaar te zijn. Dat neemt niet weg dat het parallellisme gewoon kan blijven staan, maar binnen A en B en A’ en B’ zijn er verder geen verbanden. Daarmee kunnen we over op de orde van dag.
Wel een verband tussen A en B’
Zoals je denk ik inmiddels wel van mij gewend bent, is er, net zoals bij alle vorige parasjot, ook hier in parasja Sjelach natuurlijk een verband te vinden. Deze ligt echter niet aan de oppervlakte. Hiervoor moeten we weer beroep doen op de grondtaal Hebreeuws. Er kan namelijk een verband worden gelegd tussen de geschiedenis van de verspieders en het morrende volk (A) en het bevel om kwastjes aan de hoeken van de kleding te maken (B’). De kwastjes aan elke hoek van de kleding wordt in het Hebreeuws tzitzit genoemd.
De drie Hebreeuwse woorden
In de geschiedenis van de verspieders komen we drie verschillende Hebreeuwse woorden tegen:
- Het Hebreeuwse woord תּוּר (toer), dat zeven keer voorkomt.1 Het Hebreeuwse woord תּוּר (toer) betekent verkennen, rondtrekken.
- Het Hebreeuwse woord וּרְאִיתֶ֥ם (oere’item) en betekent ‘en jullie zullen zien’. Het woord komt in de Thora drie keer voor, waarvan twee keer in deze parasja. Ik denk dat je al raad waar ze voorkomen. Precies in de geschiedenis van de verspieders, in Numeri 13:18, daar staat:
18 en ziet (וּרְאִיתֶ֥ם), hoe het land is, en of het volk dat erin woont, sterk is of zwak, klein of talrijk; (NBG1951) - Het derde Hebreeuwse woord is זְנוּת (zenoet) en is afgeleid van het werkwoord זָנָה (zanah) en betekent overspel/ontucht plegen of afgoderij plegen. We komen het woord tegen in Numeri 14:32-33.
32 Maar wat u betreft, uw dode lichamen zullen in deze woestijn vallen. 33 Uw kinderen zullen veertig jaar in deze woestijn rondzwerven, en zij zullen uw hoererijen (זְנוּת) dragen, totdat uw dode lichamen in deze woestijn vergaan zijn. (HSV)
Deze drie Hebreeuwse woorden vinden we allemaal terug in het bevel van de tzitzit en wel in één en dezelfde vers; namelijk in Numeri 15:39.
39 Bij het zien (וּרְאִיתֶ֥ם) van die kwastjes zullen jullie herinnerd worden aan alle geboden van JHWH, zodat jullie die naleven en Mij niet ontrouw (זְנוּת) worden door de begeerten van je hart en je ogen te volgen (תּוּר). (NBV)
De hele Thora is wet/onderricht
Het is belangrijk te weten dat wanneer de Thora het heeft over het houden van de wetten, geboden en/of verordeningen, het niet alleen om de legalistische regels gaat die het volk van Israël van JHWH krijgen. Dit wordt binnen het Judaïsme de halacha (wetten) genoemd. De onderwijzing/onderricht die JHWH aan het volk wil leren kunnen ook ‘verborgen’ liggen in de verhalen in de Thora zelf. Dit wordt haggada (verhalen) genoemd. De hele Thora is dus een onderricht.
Horen boven zien
Al eerder in parasja Tetzaveh heb ik aangegeven dat binnen het Judaïsme het niet gaat om het visuele (zien) maar om het auditieve (horen/luisteren). De reden hiervan is dat binnen het Judaïsme God niet gezien kan worden. Hij overstijgt namelijk het universum, of de schepping. Het maken van een visuele voorstelling van God is het kenmerkende voorbeeld van afgoderij. Sowieso leidt het visueel maken, ongeacht persoon/voorwerp/zaak, uiteindelijk tot zonde in de Bijbel. Denk aan Eva die zag dat de boom van kennis van goed en kwaad er begeerlijk uitzag. De Israëlieten bij het kiezen van hun eerste koning Saul naar zijn uiterlijk keken. Of David die zichtbaar wilde hebben hoe groot het leger van Israël was. Deze voorbeelden hadden allemaal catastrofale gevolgen.
Kijken met eigen ogen
Hetzelfde geldt voor de geschiedenis van de verspieders. In Numeri 13:17-18 lezen we dat toen Mozes de verspieders uitzond om het land Kanaän te verkennen, dat zij moesten kijken hoe het land is, of de bevolking zwak of sterk is, veel of weinig mensen wonen, of de bevolking in gewone dorpen of vestingsteden woont. Met andere woorden alles was gericht op het visuele, dat tot een gevaar kon leiden. Dit bleek ook het geval. Tien van de twaalf verspieders bekeken tijdens het verspieden het land Kanaän met hun ‘eigen ogen’. We kunnen dit lezen in Numeri 13:33.
33 Ook zagen wij (de tien verspieders) daar de reuzen, Enakieten, die tot de reuzen behoren, en wij waren als sprinkhanen in onze eigen ogen en ook in hun ogen. (NBG1951)
Het gevolg hiervan was, dat zij heel het volk Israël, meenamen in hun gemor en geklaag. Dit leidde uiteindelijk dat het volk 40 jaar in de woestijn moesten blijven, totdat de 10 verspieders en de gehele eerste generatie van het volk Israël, die bevrijd waren uit Egypte, waren gestorven.
Kijken vanuit Gods gezichtspunt
Wat een verschil met Joshua en Kaleb. Hoewel zij hetzelfde land Kanaän verspiedde, keken zij op een totaal andere manier. Zij keken bij het verkennen van het land namelijk niet met hun ‘eigen ogen’ en hart. Ze hadden de grote daden en wonderen van JHWH gezien, toen zij verlost werden uit de handen van de Egyptenaren. Zij wisten daarom dat bij het in bezit nemen van het land, zij ook nu zouden worden bijgestaan door JHWH.2
In het bevel van de tzitzit in Numeri 15:39 heeft het Hebreeuwse woord תּוּר (toer) de betekenis van niet op een dwaalspoor gebracht worden. Een betere vertaling van het vers zou dus zijn:
39 Bij het zien van die kwastjes zullen jullie herinnerd worden aan alle geboden van JHWH, zodat jullie die naleven en Mij niet ontrouw worden door niet op een dwaalspoor gebracht te worden door je hart en je ogen.
Doel van de tzitzit
De tzitzit moest de Israëliet er dus aan herinneren dat hij niet dezelfde fout moest maken als de verspieders. Maar ook dat hij besefte dat zijn eigen hart en eigen ogen hem op een dwaalspoor konden brengen. Zoals gezegd is de Thora constant sceptisch over kennis gebaseerd op verschijning. Niet voor niets is binnen het Judaïsme de ultieme handeling van geloof de Shema, dat luisteren, horen betekent.
4 Hoor, Israël: de Here is onze God; de Here is één! (Deuteronomium 6:4; NBG1951)
N.T. voorbeeld van de tzitzit
Er is een geschiedenis in het Nieuwe Testament waarbij een bloedvloeiende vrouw door het aanraken van één van de tzitzit (fransje/kwastje) van het kleed van Jezus werd genezen. We kunnen deze geschiedenis lezen in Lukas 8:43-48.3 In vers 44 lezen we:
44 (ze) kwam van achteren tot Hem en raakte de kwast (tzitzit) van zijn kleed aan, en terstond hield haar vloeiing op. (NBG1951).
Wanneer deze vrouw zich alleen gericht had op haar omstandigheden, dan had zij waarschijnlijk niet naar de tzitzit van Jezus gegrepen. Twaalf jaar leed zij aan bloedvloeiingen en al haar geld had zij aan de dokters uitgegeven. Het mocht echter allemaal niet baten. Zij had bij de pakken neer kunnen zitten en haar probleem kunnen omschrijven als zijnde een enorme reus in haar leven, die niet te overwinnen is.
Toch liet zij zich niet door haar eigen hart en ogen op een dwaalspoor brengen. Zij wist, net als Joshua en Kaleb, haar vertrouwen te stellen op JHWH/Jezus. Waarschijnlijk had zij gehoord, dat Jezus grote wonderen deed en door JHWH was gezonden. Dat Hij, de verwachte Messias was, waar het volk zolang op hoopte. Vandaar dat zij tegen haarzelf zei, dat wanneer ik maar de tzitzit van zijn kleed aanraak zal ik gezond worden. En haar geloof werd niet beschaamd.
Een (hulp)middel tot doel
We weten allemaal dat het wonder niet in de tzitzit zit. Het is enkel een ‘hulpmiddel’ tot het doel. Zoals we eerder hebben gezien, dat een gebod, verordening of wet niet op zichzelf staat, maar bijdraagt het vertrouwen op JHWH te versterken.
De vraag is hoe wij, als gelovigen, in deze tijd onszelf of anderen helpen herinneren ons vertrouwen te stellen in JHWH en Jezus, als de Messias? Dat wanneer wij op een dwaalspoor worden gebracht door onze eigen hart en ogen, we ons ergens op kunnen richten, waardoor wij in herinnering worden gebracht, dat JHWH/Jezus groter is dan onze (moeilijke) omstandigheden?
De tzitzit als reddingsboei
In een Joodse geschrift Midrash Tanchuma Shelach 15 op Numeri 15:38 (aangehaald door Rabbeinu Bahya) , wordt over het dragen van de taliet (kleed) met aan de vier uiteinden van het kleed de tzitzit( (franje/kwastje) het volgende gezegd:
Het dragen van de taliet met franje kan ook worden gezien als vergelijkbaar met een man die overboord is gevallen en in het water spartelt. Wat doet de kapitein van het schip? Hij werpt hem een touw of reddingsboei toe om hem drijvende te houden totdat hij weer naar het schip gebracht kan worden. De taliet met de daaraan vastgemaakte tzitzit vervult een soortgelijke rol in ons leven, waarin we voortdurend spartelen, ware het niet dat de Tora, d.w.z. de geboden van G’d, ons hulp bieden. Dit is de ware betekenis van Deut. 4,11 “en gij, die u aan de Heer, uw G’d, geklamd hebt, leeft heden allen.” Tot zover Tanchuma.
Midrash Tanchuma Shelach 15
Zoals we in de geschiedenis van de bloedvloeiende vrouw hebben gezien, was het zien en vervolgens het aanraken van de tzitzit aan het kleed van Jezus haar redding. Niet omdat er in de tzitzit genezende kracht zat, maar omdat de vrouw door de tzitzit eraan werd herinnerd dat JHWH groter is dan haar zichtbare situatie op dat moment. En dat JHWH haar in Jezus, de Messias, hulp bood.
Zo kunnen gedenktekens, bepaalde wetten, geboden of verordeningen mijns inziens, vandaag de dag nog steeds helpen, ons vertrouwen in God te vergroten. En ons helpen onze ogen alleen gericht te houden op Jezus, onze Leidsman.