13 En het bloed zal u dienen als een teken aan de huizen, waar gij zijt, en wanneer Ik het bloed zie, dan ga Ik u voorbij… (Exodus 12:13, NBG51)
Lees Exodus 10:1 – 13:16
Inleiding
In deze parasja lezen we over de laatste drie plagen. De sprinkhanen, de duisternis en de dood van alle eerstgeborenen. In hoofdstuk 12 lezen we over de instelling van de Pascha (Pesach) door God, voordat de tiende en laatste plaag zal plaatsvinden. God beschermde, voor de eerste negen plagen de Israëlieten, zonder dat zij hier iets voor hoefden te doen. Om voor de tiende plaag bewaard te worden, moesten zij de instructies van God opvolgen. Wanneer een Israëliet dit niet zou doen, dan zou de tiende en laatste plaag niet aan zijn huis(gezin) voorbijgaan, ondanks dat hij een nageslacht is van Abraham, Izak en Jakob.
Elk huisgezin moest op de 10e van de maand Nisan een lam/geitje van één jaar voor 4 dagen in huis nemen. Op de 14de van de maand aan het begin van de avond werd het dier geslacht. Het bloed werd vervolgens op de beide deurposten en de bovendorpel gestreken en het vlees werd dezelfde avond gegeten.
Het bloed als teken
In Exodus 12:13 lezen we:
13 En het bloed zal u dienen als een teken aan de huizen, waar gij zijt, en wanneer Ik het bloed zie, dan ga Ik u voorbij. Aldus zal er geen verdervende plaag onder u zijn, wanneer Ik het land Egypte sla.
Het bloed werd als teken op de beide deurposten en de bovendorpel gestreken. Maar voor wie diende nu het teken? Was het teken nu voor de Israëlieten die in hun huizen waren, of voor God wanneer hij het bloed zag? Het vers lijkt namelijk beide te suggereren. We zijn zo vertrouwd met het beeld dat het bloed aan de buitenkant van het huis werd aangebracht. Maar in hoeverre diende het dan als teken voor Israëlieten? Zij konden het immers van de binnenuit niet zien. Rabbi Rashi zegt dan ook hierover naar aanleiding van de Midrash Mekhilta d’Rabbi Yismael:
Het zal voor u tot een teken zijn, en niet een teken voor de anderen (Mekhilta d’Rabbi Yishmael 12:13:1). Hieruit leren we dat zij het bloed alleen aan de binnenkant van hun huizen aan brachten.
Rashi op commentaar 12:13
God hoefde het bloed niet letterlijk te zien op de deurposten, zo beweerd Rashi. De frase “en wanneer Ik het bloed zie”, betekent namelijk, dat God Zijn oog (aandacht) heeft gericht op het feit dat de Israëliet de instructie van God opvolgde. 1
De diepere betekenis van het teken
Zoals je misschien weet is de bedoeling van het geven van een teken om er een (diepere) boodschap in door te laten klinken. Zo ook hier. Met het aanbrengen van het bloed aan de beide deurposten en de bovendorpel werd de Hebreeuwse letter Chet (ח) gevormd. Deze letter heeft de getalswaarde acht. Het is het getal dat aangeeft dat er een tijd van een nieuw begin of cyclus is aangebroken. Het Hebreeuwse woord voor nieuw, חָדָשׁ (ḥādāsj) begint ook met de chet (ח). Het woord Chet (חֵית) is tevens nauw verbonden met het Hebreeuwse woord חַיִּים (ḥaim), dat leven betekent.
Dat de Israëlieten de deurposten en de bovendorpel met bloed moesten bestrijken was niet toevallig. We weten vanuit Genesis 9:4 dat in het bloed leven zit.2 Het teken voor de Israëlieten was dus het vertrouwen dat God, na de tiende plaag, met hen een nieuw begin zal maken. Maar ook dat JHWH de God is, die het leven in handen heeft en over het leven zeggenschap heeft. Om hieraan herinnerd te worden werd daarom waarschijnlijk het bloed aan de binnenkant van de deurposten en bovendorpel aangebracht, zodat het voor de Israëlieten een teken was.
Hij zal zien
We komen nog even terug op de frase; “en wanneer Ik (God) het bloed zie,…”. Rashi gaf op deze frase de verklaring dat God Zijn aandacht (oog) gericht had op de Israëliet die de Pesach opdracht had uitgevoerd. Rabbi Yishmael maakt een verbinding met de binding (akedah) van Izak, waar Abraham de plaats, waar de Akedah plaatsvond, de naam JHWH zal erin voorzien noemde.3 Rabbi Yishmael zegt hierover:
“Wanneer Ik het bloed zal zien”: Ik zal het ‘bloed’ van de binding van Izak zien, zoals het is geschreven (Genesis 22:14) “En Abraham noemde de naam van de plaats ‘de Here zal zien’” En ergens anders staat er geschreven (1 Kronieken 21:15) “Maar toen hij (de engel) op het punt stond om er verderf aan te richten, zag de Here het en Hij kreeg berouw over het kwaad.” Wat zag Hij? Het bloed van de binding van Izak.
Midrash Mekhilta d’Rabbi Yismael hoofdstuk 12:13
Kijken naar het verleden is vooruitzien
Rabbi Yishmael maakt deze verbinding naar aanleiding van het Hebreeuwse werkwoord רָאָה (rā ̓ah), dat zowel in Genesis 22:14 als in Exodus 12:13 voorkomt. Beide werkwoorden zijn in de toekomende tijd (imperfectum). Een Joodse uitspraak is dat door het kijken naar het verleden, de toekomst zichtbaar wordt. In het verleden kan je namelijk het handelen zien van God, die de tijd in handen heeft, en zelf ‘tijdloos’ is (boven de tijd staat). En juist door het handelen van God in het verleden, is het mogelijk de toekomst (van het handelen van God in de tijd) te kennen. Dit is de reden waarom Rabbi Yishmael een verbinding maakt met de Akedah.
Eigenlijk is dit voor ons, christenen, niet vreemd. In de geschiedenis van de Akedah in Genesis en de Pascha in Exodus, zien we het handelen van God in het verleden, wat Hij zou bewerkstelligen in Zijn Zoon, Jezus de Messias. In Hem zien wij het ware ‘Lam’, die voor ons nieuw leven, een nieuw begin heeft bewerkstelligd.
Beschut en beschermd
Laten we kijken naar de laatst dikgedrukte frase ‘dan ga Ik u voorbij’. In het Hebreeuws staat er letterlijk; dan zal Ik voorbijgaan op jullie/u. In enigszins correct Nederlands wordt de frase; ‘dan zal Ik op u voorbijgaan.’ Hiermee krijgt de frase een tweeledige betekenis. Niet alleen zal JHWH bij het zien van het bloed aan de deurposten en bovendorpel aan hen voorbijgaan, maar Hij zal, door het zien van het bloed, ook op hen komen om hen te beschermen, tegen de dood die voorbij zal komen, waardoor ze niet zullen sterven. Als het ware bedekt JHWH met zijn hand de Israëlieten. Als we vooruitgrijpen op de geschiedenis van Exodus dan zien we in Exodus 33:18-23 dat de hand van JHWH Mozes beschermt. In dit gedeelte vraagt Mozes of hij de heerlijkheid van JHWH mag zien. We lezen vervolgens:
18 Maar hij zeide: Doe mij toch uw heerlijkheid zien. 19Hij nu zeide: Ik zal mijn luister aan u doen voorbijgaan en de naam des Heren voor u uitroepen: Ik zal genadig zijn, wie Ik genadig ben, en Mij ontfermen, over wie Ik Mij ontferm. 20 Hij zeide: Gij zult mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mij zien en leven. 21 De Here zeide: Zie, bij Mij is een plaats, waar gij op de rots kunt staan; 22 wanneer mijn heerlijkheid voorbijgaat, zal Ik u in de rotsholte zetten en u met mijn hand bedekken, totdat Ik ben voorbijgegaan. 23 Dan zal Ik mijn hand wegnemen en gij zult Mij van achteren zien, maar mijn aangezicht zal niet gezien worden. (Exodus 33:18-23, NBG51)
Ook hier zien we dat God Mozes moest “bedekken”, zodat JHWH voorbij kon gaan zonder dat Mozes zou sterven.
Het bloed van ‘Het Lam’ op ‘de Deur(post)’
Paulus schrijft in Efeziërs 2:13:
13 Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus. NBG51
Als christenen, weten wij, dat Jezus Christus ons Paschalam is.4 Hij is tevens de Deur, waardoor wij binnen mogen gaan.5 En op het moment dat we naar binnen zijn gegaan en ons ‘omdraaiden’ zien we ‘het teken’ dat Jezus voor ons al op de deurposten en bovendorpel had gestreken, met zijn eigen bloed. Hierdoor hebben wij de zekerheid gekregen dat ‘de hand van God’ ons bedekt waardoor wij in Jezus Christus, in de nabijheid van Gods heerlijkheid mogen komen. Net als Mozes mogen we dan weten dat de Naam van JHWH in ons midden meegaat. In Exodus 34:6 kunnen we lezen Wie deze Naam is:
6 De Here ging aan hem voorbij en riep: Here, Here, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw. (Exodus 34:6, NBG51)
Wanneer je gaat beseffen onder welke ‘bescherming’ je staat en dit diep tot je door laat dringen, dan kunnen kunnen we alleen maar net als Paulus belijden dat niemand ons kan scheiden van de liefde van God.
37 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad. 38 Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, 39 noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here. (Romeinen 8:37-39, NBG51)
- Rashi op commentaar Exodus 12:13[↩]
- In de NBG51 en de Statenvertaling wordt het Hebreeuwse woord נֶפֶשׁ (nep̄esj) vertaald met ziel. Om misverstanden te voorkomen vanuit het Grieks denken, dat sterk geest, ziel en lichaam wil scheiden, is het beter נֶפֶשׁ (nep̄esj) te vertalen met leven. In het Hebreeuws kent men namelijk geen sterk onderscheid in geest, ziel en lichaam.[↩]
- In het Nederlands wordt het Hebreeuwse werkwoordsvorm zien dat hier wordt gebruikt vertaald met hij zal erin voorzien, maar letterlijk staat er hij zal zien.[↩]
- Johannes 1:36[↩]
- Johannes 10:9[↩]