Maar nu droogt onze ziel uit, er is helemaal niets dan dit manna voor onze ogen! (Numeri 11:6, HSV)
Lees Numeri 8:1 – 12:15; Johannes 6:22-59; 2 Petrus 2
Inleiding
Parasja Beha’alotecha is er een parasja van twee uiterste. Van hoofdstuk 8 t/m 10 zien we mooie momenten die het volk heeft met JHWH. Van de eerste keer aansteken van de kandelaars van de menorah, de inwijding van de Levieten voor hun taak in de tabernakel, tot de eerste keer vieren van de Pesach in de woestijn, na de uittocht uit Egypte.
De euforie duurt voort met de beschrijving van hoe YHWH in de wolk- en vuurkolom het volk Israël door de woestijn begeleidt en met hen meereist. In hoofdstuk tien lezen we vervolgens hoe het volk na 1 jaar bij de berg Sinaï door gebracht te hebben, hun kamp opbreken om op weg te gaan naar Kanaän het beloofde land.
We zien hierna vervolgens een omslagpunt. Want het volk is nog amper vertrokken of het begint te klagen en te jammeren. En niet alleen het volk, maar ook de Mirjam en Aäron, die in een nauwe relatie staan met Mozes, trekken zijn leiderschap in twijfel. Het antwoord van JHWH is dan ook dat zowel het volk als Mirjam gestraft worden voor hun rebellie.
Goed en kwaad
Het omslagpunt van goed naar kwaad/slecht is in de Hebreeuwse tekst duidelijk te zien. In hoofdstuk 10 kom je telkens het woord טוֹב (tov; goed/weldoen) tegen. In totaal komt het 5 keer voor.
29 Toen zeide Mozes tot Chobab, de zoon van de Midjaniet Reüel, de schoonvader van Mozes: Wij trekken op naar de plaats waarvan de Here gezegd heeft: Ik zal u haar geven; ga met ons, dan zullen wij u weldoen, want de Here heeft het goede gesproken over Israël. (Numeri 10:29, NBG1951)
32 Indien gij nu met ons medegaat, en wanneer het goede er zal zijn, waarmede de Here ons zal weldoen, dan zullen wij u weldoen. (Numeri 10:32, NBG1951)
In hoofdstuk 11 zien we daarentegen telkens het woord רַע (ra’; slecht/kwaad) verschijnen. In totaal 4 keer.
1 Toen het volk aan het klagen was, was het kwaad in de oren des Heren; de Here hoorde het en zijn toorn ontstak, waarop het vuur des Heren onder hen ontbrandde en aan de rand van de legerplaats woedde. (Numeri 11:1, NBG1951)
10 Toen Mozes het volk, geslacht aan geslacht, hoorde wenen, ieder aan de ingang van zijn tent, ontbrandde de toorn des Heren hevig, en het was kwaad in de ogen van Mozes, (Numeri 11:10, NBG1951)
11 en Mozes zeide tot de Here: Waarom hebt Gij uw knecht slecht behandeld en waarom heb ik geen genade gevonden in uw ogen, dat Gij de last van dit gehele volk op mij legt? (Numeri 11:11, NBG1951)
15 Wilt Gij zó met mij handelen, dood mij dan liever, indien ik genade heb gevonden in uw ogen, opdat ik mijn ongeluk1 niet behoef aan te zien. (Numeri 11:15, NBG1951)
We zien dus 5 טוֹב (tov) en 4 רַע (ra’). Dit lijkt een asymmetrie. Maar laten we verder kijken. Want na de 4 רַע (ra’) komt er 1 טוֹב (tov).
18 Maar tot het volk zult gij zeggen: Heiligt u tegen morgen, dan zult gij vlees eten; gij hebt immers ten aanhoren des Heren gejammerd: Wie zal ons vlees te eten geven? Wij hadden het zo goed in Egypte. – De Here zal u vlees geven en gij zult eten. (Numeri 11:18, NBG1951)
De Israëlieten zeiden dat ze het “zo goed” hadden in Egypte. Maar hadden ze het echt zo goed? Uit het verleden weten we dat dit helemaal niet het geval was. Als dit wel zou zijn geweest dan zouden ze wel in Egypte zijn gebleven. Het is dus een טוֹב (tov) dat eigenlijk helemaal niet een טוֹב (tov) is, maar een רַע (ra’).
En daarmee hebben we symmetrie van 5 טוֹב (tov) tegenover 5 רַע (ra’). Het lijkt wel of hier ‘de boom van kennis van goed en kwaad’ als een donkere schaduw over deze parasja hangt.
Het samenraapsel
Toen het volk in opstand kwam was het niet zo dat er totaal geen voedsel was. Zij hadden immers het manna uit de hemel. Maar het manna bleek voor hen te min. In Numeri 11:4 wordt dan ook de daadwerkelijke reden gegeven van het klagen.
4 Het samenraapsel nu, dat zich onder hen bevond, werd met gulzig begeren vervuld; ook de Israëlieten begonnen weer te jammeren en zeiden: Wie geeft ons vlees te eten? (NBG1951)
Met het samenraapsel wordt hier bedoeld een groep buitenstaanders, die geen Israëlieten waren, maar wel mee uit Egypte waren weggetrokken en onder het volk Israël verbleven. Deze groep werd met gulzig begeren vervuld en namen zo de Israëlieten mee in hun rebellie tegen JHWH.
Terug naar het begin
In de Thora komen we een soortgelijke geschiedenis tegen. We moeten dan helemaal terug naar het begin, namelijk Genesis. In Genesis 3: 1-6 zien we dat Eva door de slang wordt verleid op een manier, waardoor Eva met begeren wordt vervuld op van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad te eten en Adam meeneemt in zonde/rebellie tegen JHWH. Hadden Adam en Eva dan niet genoeg, of helemaal niets, wat hen er toe aanzette om van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad te eten? Nee, Integendeel. God had hen alle bomen van het hof toegezegd, dat ze daarvan mochten eten, behalve van de boom van kennis van goed en kwaad.
Maar Eva (en uit eindelijk ook Adam) werd met begeerte vervuld en daarom was alles wat zij al hadden niet goed genoeg. Bedenk daarbij ook dat Adam en Eva vrij waren om van de boom des Levens te eten, waardoor zij in leven zouden blijven. Maar Adam en Eva kozen voor de boom van kennis van goed en kwaad. Het gevolg was dat zij buiten de hof van Eden werden geplaatst en uiteindelijk de dood vonden.
Te min
Hier in Numeri zijn de omstandigheden voor de Israëlieten anders. Zij bevonden zich niet in de Hof van Eden, tussen alle fruitbomen, maar in de woestijn. Daar waar het droog en dor is. Maar juist in die droogte en dorheid, voorzag JHWH zijn volk elke dag van manna, brood vanuit de hemel. De Israëlieten kwamen daardoor niets te kort. Maar toch vonden ze de voorzienigheid van JHWH te min. Het manna hoefden ze niet meer en wilde liever terug naar Egypte, waar het ‘beter’ was, volgens hen. Door het manna, het brood uit de hemel, af te wijzen, wezen ze als het ware de boom des levens af en kozen zij voor de dood.
De voorzienigheid van YHWH
Binnen het Judaïsme staat het manna symbool voor de voorzienigheid van JHWH. In parasja Bamidbar hebben we gezien dat de woestijn ‘niemandsland’ is. Een tussenruimte tussen het reeds, maar nog niet. In deze ‘tussenruimte’ wil YHWH Israël niet alleen transformeren van slaaf van Egypte naar dienaar van JHWH, maar hen ook voorzien in hun behoeftes, opdat zij niets tekort komen.2
In Johannes 6:31-59 lezen we dat Jezus het manna is. Het brood uit de hemel. En daarmee de Voorziener is die het leven geeft aan de wereld.3 Ook wij leven nu in een ‘tussenruimte’. We zien uit naar het Koninkrijk van God, het Messiaanse rijk. In de tussentijd zullen we getransformeerd worden van oude naar nieuwe mens. Tegelijkertijd mogen we weten dat Jezus ons voorziet in alle (geestelijke) behoeftes, opdat we niets tekort zullen komen.
Het Manna symbool voor de (Levende) Thora
Naast dat het manna symbool staat voor de voorzienigheid van JHWH, staat het ook symbool voor de Thora. Voor de Joden is de Thora niet zomaar een boek, maar de woorden (uit de mond) van YHWH, waardoor de mens zal leven.4 Vanuit het Nieuwe Testament weten we dat Jezus uiteindelijk het Woord is, dat leven brengt. Hij is de Levende Thora.5 Daarmee is niet gezegd dat de ‘geschreven’ Thora heeft afgedaan. Integendeel. Want Gods Woord blijft geestelijk voedsel waardoor wij in ‘goede’ gezondheid blijven.
Gevaar van binnenuit
In deze parasja worden we ook gewaarschuwd voor het samenraapsel dat met het volk Israël meereisde. Zij vormde namelijk het gevaar waardoor (een deel van) de Israëlieten werd meegenomen in het gejammer en geklaag. Dit leidde uiteindelijk dat zij door JHWH werden gestraft en de dood vonden.
In het Nieuwe Testament worden we constant gewaarschuwd voor valse leraren en mensen binnen de gemeente die de gemeenteleden proberen te verleiden tot het minachten van het evangelie. In 2 Petrus 2:1-2 zegt Petrus:
1 Toch zijn er ook valse profeten onder het volk geweest, zoals ook onder u valse leraars zullen komen, die verderfelijke ketterijen zullen doen binnensluipen, zelfs de Heerser, die hen gekocht heeft, verloochenende en een schielijk verderf over zichzelf brengend. 2 En velen zullen hun losbandigheden navolgen, zodat door hun schuld de weg der waarheid gelasterd zal worden; (NBG1951)
Het grootste dreiging komt niet van buiten de gemeente, maar van binnenuit. Het is dan ook belangrijk dat we ons constant blijven voeden met het manna. Zoals we hebben gezien is zowel de Thora als Jezus (de Levende Thora), het ware manna dat ons verzadigt en in leven houdt in deze (geestelijke) woestijnreis. Elk ander (geestelijk) voedsel dat ons aangeboden wordt moeten we direct afwijzen, want dat voedsel zal enkel leiden tot de dood.