Leo Smits (juli 2021)
In hoeverre was de nieuwtestamentische gemeente daadwerkelijk nieuw in de tijd van Jezus? Er wordt beweerd dat met de uitstorting van de Heilige Geest de kerk of de gemeente is geboren, maar klopt dit wel? Al een aantal jaar houdt een aantal vragen met betrekking tot de nieuwtestamentische gemeente mij bezig. Zeker omdat ik tot de ontdekking ben gekomen dat zowel Jezus als ook Paulus nooit de intentie hebben gehad een nieuwe groepering/stroming te willen stichten. Laat staan een nieuwe religie, welke we nu het Christendom noemen. Jezus was en is toch de verwachte Messias van het volk Israël? Waarom zou Jezus dan een andere of nieuwe groepering/stroming willen beginnen? Waarom zou Jezus Zich dan van zijn eigen volk willen distantiëren? Ja, het is waar dat Jezus zelf de term ekklēsia (gemeente/vergadering) gebruikte. Al heeft Hij deze term zelf maar drie keer gebruikt. En alle drie de keren wordt de term alleen gebruikt in het evangelie van Mattheüs, namelijk in Mattheüs 16:18, en twee keer in Mattheüs 18:17.
Israël doet (even) niet meer mee?
Een oogwaarschijnlijk goede reden welke gegeven wordt, dat Jezus zich van zijn eigen volk afzonderde en een eigen groepering/stroming stichtte is, dat het volk Israël zelf Jezus, als hun Messias, heeft afgewezen. Maar dan nog blijven bij mij vragen op komen. Want het volk van Israël mag Jezus, als hun Messias, hebben afgewezen, maar dat hoeft nog niet te betekenen dat Jezus, hun ook de rug heeft toegekeerd. Als dit wel het geval zou zijn en dit de daadwerkelijke reden is, dan mogen we ons sterk gaan afvragen of Jezus wel DE verwachte Messias van het volk Israël was en is. Ook als het gaat om het argument, dat met de afwijzing van Jezus, als Messias, door het volk Israël, het volk Israël hiermee tijdelijk is geparkeerd en God het plan later met het volk verder zal oppakken.
Er zijn Bijbelteksten die dit lijken te suggereren. Denk bijvoorbeeld aan Handelingen 1:6-7, waar de discipelen aan Jezus, vlak voor Zijn hemelvaart, vragen wanneer Hij in deze tijd voor Israël het Koninkrijk weer zal herstellen. Zijn antwoord daarop is: ‘Het komt u niet toe de tijden of gelegenheden te weten die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft,’.
Met andere woorden het herstel van het Koninkrijk van Israël zal niet nu plaatsvinden, maar in de toekomst. Israël, zo lijkt Jezus te zeggen, zal voor een tijdje worden geparkeerd en doet nu even niet meer mee. Dit lijkt te worden ondersteund door een andere Bijbeltekst, namelijk Romeinen 11:25, waar Paulus zegt dat er voor een deel verharding over Israël is gekomen, TOTDAT de volheid van de heidenen zijn binnengegaan. Duidelijker kan je het toch niet hebben, zou je denken. Of maken wij een denkfout? Want wat zeggen Jezus en Paulus hiermee daadwerkelijk? Dat de gemeente als afzonderlijke groepering/stroming tijdelijk de plek van het volk Israël heeft ingenomen? Of is het onze eigen interpretatie?
Betekenis ekklēsia
Wat als de term ekklēsia helemaal de betekenis niet in zich heeft van een totaal afgezonderde groepering/stroming, laat staan de betekenis van kerk? Ja, het is waar dat het Griekse woord ekklēsia de betekenissen in zich heeft van gemeente/vergadering (Maar van kerk geenszins). Maar was dit in de tijd van Jezus, nu daadwerkelijk een nieuwe term, of waren de Joden met deze term bekend? En welke connotatie had dit dan voor hen? Had het dezelfde betekenis, zoals wij die aan ekklēsia hebben gegeven? Als een aparte groepering/stroming? Of werd daarbij gedacht aan een bestaande groepering of geschiedenis van het volk Israël zelf?
Ekklēsia een opmars of terugval?
Wat als de term ekklesia geen ‘opmars’ was naar iets beters, maar juist weer een ‘terugval’? Dat de term ‘ekklēsia’ gebruikt werd om aan te geven dat, wanneer zij Jezus, als de Messias, van Israël hadden aangenomen, Jezus direct het Koninkrijk van Israël had hersteld, maar zij nu door hun ongeloof, weer als een ‘ekklēsia’ rond moesten zwerven in ‘de woestijn’.
Ik heb Handelingen 1:6 al eerder aangehaald, maar let eens op wat de vraag is van de discipelen. Zij vragen: ‘Heere, zult U in deze tijd voor Israël het Koninkrijk WEER herstellen?‘ De discipelen vragen niet aan Jezus, wanneer voor Israël het Koninkrijk komt, maar WEER hersteld wordt! Het lijkt er sterk op dat de discipelen beseffen dat zij iets verloren zijn of gaan verliezen.
Er is voor de eerste discipelen/apostelen, die onder de ekklēsia vallen, blijkbaar een terugval en niet een opmars! Bijzonder is ook dat Jezus verderop in vers 8 zegt, maar u zult kracht van de Heilige Geest ontvangen. In de context van wat Jezus in het vorige vers zei, dat het de discipelen niet toekwam de tijden of gelegenheden te weten, wanneer het Koninkrijk van Israël weer zal worden hersteld, kan dit antwoord een behoorlijke koude douche zijn geweest voor de discipelen. Een antwoord wat zij niet hadden verwacht, en hen ontmoedigden. In deze context, is het niet zo raar dat Jezus vervolgens zegt, maar u zult de KRACHT van de Heilige Geest ontvangen. Als het ware zegt Jezus, met deze KRACHT van de Heilige Geest, zijn jullie in staat om als ‘ekklēsia’ het vol te houden, totdat de tijd komt dat jullie (lees Israël) weer het Koninkrijk (van Israël) mogen en kunnen binnengaan.
Etymologie van ekklēsia
We moeten beseffen dat de term ekklēsia niet uit het luchtledige is ontstaan. Helaas, wordt dit vaak wel gedacht, dat Jezus of Paulus nieuwe termen introduceerden net zoals de termen doop (baptizmo), maaltijd van de Heer (avondmaal) en dergelijke.
Voor we ekklēsia kunnen definiëren in zijn context, is het goed deze eerst te definiëren vanuit de etymologie. Het Griekse woord ekklēsia is samengesteld uit twee woorden, namelijk ἐκ (ek) en καλεω (kaleo), dat uit (ek) en roepen (kaleo) betekent. Vrij vertaald betekent het: roepen uit of wegroepen. Het woord ekklēsia verwijst niet naar de handeling van het roepen of de geroepenen, maar naar de groep van hen die geroepen zijn. Het is dus een gemeenschap/gemeente of vergadering van mensen bij elkaar die beantwoord hebben aan die roep.
Ekklēsia equivalent aan qahal
Het Griekse woord ekklēsia in het Nieuwe Testament is equivalent aan het Hebreeuwse woord qahal in het Oude Testament. In de Septuagint (LXX) wordt het Hebreeuwse woord qahal grotendeels vertaald met ekklēsia en in minder mate met synagōgē.
In Handelingen 7:38 haalt Stephanus in zijn redevoering tegenover de Hoge Raad (de Sanhedrin) indirect een oudtestamentische tekst aan, waarbij hij het Griekse woord ekklēsia gebruikt voor het Hebreeuwse woord qahal. In Handelingen 7:38 lezen we:
‘Hij [Mozes] is het die in de woestijn tijdens de samenkomst (qahal/ekklēsia) van het volk bij de Engel was Die tot hem sprak op de berg Sinaï, en bij onze vaderen, en hij was het die de levende woorden ontvangen om die aan ons te geven.’
Het Griekse woord dat Stephanus (of Lukas die het Bijbelboek Handelingen heeft opgetekend?) hier gebruikt voor de samenkomst is ekklēsia en gaat terug naar Deuteronomium 9:10 en 18:16.
In Deuteronomium 9:10 kijkt Mozes terug op de gebeurtenis dat hij uit handen van JHWH zelf twee stenen tafelen krijgt, die door de vinger van God zijn beschreven. Het waren deze woorden (op de stenen tafelen) die JHWH tot het volk Israël had gesproken op de berg, vanuit het midden van het vuur. Op de dag dat het volk Israël daar (in de woestijn) bijeenkwam.
Verderop in Deuteronomium 18:16 grijpt Mozes terug op deze gebeurtenis, maar nu met het vooruitzicht dat in de toekomst JHWH een Profeet, zoals Mozes, uit hun midden, zal doen opstaan, waar ze naar moeten luisteren (v.15). Het volk Israël moet niet alleen naar hem luisteren, maar overeenkomstig alles wat zij van JHWH, hun God, bij de Horeb gevraagd heeft, op de dag dat u daar (in de woestijn) bijeenkwam!
Hier in Deuteronomium 18:16 zegt Mozes dus dat het volk naar de ‘komende Profeet van JHWH’ moet luisteren, net zoals toen zij als vergadering/gemeente bijeenkwamen (in de woestijn bij de berg Horeb) om (via Mozes) van JHWH, hun God, te horen.
In het Oude Testament is de qahal, dus een gemeenschap die bijeenkwam om (Mozes) te horen (spreken) van God(s Koninkrijk). In het Nieuwe Testament is de ekklēsia een gemeenschap die bijeenkwam om (Jezus) te horen (spreken) van God(s Koninkrijk).
Niet alleen schaart zowel de gemeente (qahal/ekklēsia) in het O.T. als in N.T. zich onder het gehoor van Mozes respectievelijk Jezus, maar ook onder de heerschappij/koningschap van JHWH resp. Jezus, als Messias (de Koning van de Joden). En hoewel de qahal/ekklēsia niet het Koninkrijk van God is, is zij wel nauw verbonden met het Koninkrijk van God. De qahal/ekklēsia demonstreert en manifesteert het Koninkrijk van God nu in deze wereld, maar het Koninkrijk van God zal zich in de komende wereld zich daadwerkelijk institueren met Jeruzalem als regeerstad.
Terug ‘de woestijn in’
De qahal in het O.T. als de ekklēsia in het N.T. wordt gezien als, een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilig volk, een volk dat God Zich tot Zijn eigendom maakte.1 In beide gevallen wordt dit gezegd op het moment dat de qahal/ekklēsia in ‘de woestijn’ zijn. In het O.T. zijn de Israëlieten net uit het land Egypte bevrijdt en zijn in de woestijn Sinaï bij de berg Sinaï aangekomen. In het N.T. schrijft Petrus deze woorden in zijn eerste brief aan de vreemdelingen in de verstrooiing. Petrus noemt zijn aanheffers vreemdelingen, omdat zij geen ‘eigen’ woonplaats meer hebben en als ‘ballingen’ over de andere volkeren zijn verspreid. Ze zijn als het ware ‘rondzwervende in de woestijn’.
Waarom koppel ik de term de nieuwtestamentische term ekklēsia aan het terugkeren naar ‘de woestijn’? We moeten hiervoor terug naar Handelingen 7 waar Stephanus zijn redevoering hield tegenover het Sanhedrin, de leiders van het volk Israël.
Wat was de kern van de redevoering van Stephanus. Wat was het punt dat hij wilde maken? James Dunn verwoordt dit heel duidelijk in zijn boek ‘Beginning from Jerusalem’. Hij zegt hierover:
‘Het grootste deel van de toespraak gaat over de periode voorafgaand aan de intocht in het beloofde land en de bouw van de Tempel (7:2-46). In de loop van het betoog wordt herhaaldelijk benadrukt dat God met hen was, buiten het beloofde land. Hij verscheen aan Abraham in Mesopotamië (7:2). Abraham zelf had geen erfdeel in het land (7:5). God was met Jozef in Egypte (7:9). God verscheen aan Mozes op de berg Sinaï, op heilig land ver van het beloofde land (7:30-33), en gaf de gemeente (ekklēsia, “kerk”) in de woestijn “levende orakels” (7:38).’
James D.G. Dunn, Beginning from Jerusalem, vol. 2, Christianity in the Making (Grand Rapids, MI; Cambridge, U.K.: William B. Eerdmans Publishing Company, 2009), 269; De vertaling van het Engels naar het Nederlands is van mijn hand.
De conclusie die James Dunn hieruit trekt is dat Stephanus deze redevoering hield om aan te tonen dat het beloofde land of heilige plaats niet nodig zou zijn om de aanwezigheid van God bij zijn volk te verzekeren. Ik ben het hier niet met James Dunn eens. Natuurlijk is het waar dat Gods aanwezigheid niet wordt beperkt door een gebouw. Hij is immers de Schepper van hemel en aarde en dus alomtegenwoordig. Desondanks, zal uiteindelijk Gods heerlijkheid wel degelijk neerdalen op een specifieke plaats namelijk, namelijk in/op Jeruzalem.2 En vandaaruit zullen alle volkeren naar Israël/Jeruzalem komen om Hem te aanbidden.3 JHWH is niet alleen de Schepper van hemel en aarde, maar ook de God van Israël. De God, die Zijn Naam (voor eeuwig) in Jeruzalem heeft gevestigd. Dus God heeft uiteindelijk wel degelijk een voorkeur voor een ‘vaste’ heilige plaats.
Nog één kans
Mijns inziens hield Stephanus deze redevoering om de ‘leiders’ van de Joden nog eenmaal een kans te geven om Jezus als hun Messias aan te nemen, waardoor zij niet hun land en tempel, en daarmee de aanwezigheid van JHWH zouden verliezen. Erkennen zij echter Jezus, als hun Koning, dan zou Hij terugkomen op aarde om vanuit Jeruzalem te regeren. Dit is waarom Stephanus, na zijn redevoering, vol van de Heilige Geest, de heerlijkheid van God zag en Jezus staande aan de rechterhand van God. 4 Na deze gebeurtenis lezen we namelijk daarna in het Nieuwe Testament dat Jezus op de troon, aan de rechterhand van God zit.5 Met het stenigen van Stephanus en het uiten van hun ongeloof hebben de ‘leiders’ hun kruit verschoten en werd het besluit definitief om het volk weer als ‘ekklēsia’ terug te sturen ‘de woestijn’ in (dat ook gezien kan worden als ballingschap).
Zoals gezegd gebruikt Jezus het woord ekklēsia alleen in het Mattheüs’ evangelie en niet in de andere drie evangeliën. We komen het woord ekklēsia, dan ook pas weer tegen in Handelingen, het Bijbelboek dat Lukas heeft opgetekend, samen met het evangelie van Lukas. Het Bijbelboek Handelingen is een vervolg op het Lukas’ evangelie, zoals Lukas dit zelf in Handelingen 1:1-3 te kennen geeft. Een belangrijke vraag die we dan ook moeten stellen is, waarom Lukas het woord ekklēsia niet in zijn evangelie gebruikte, maar wel veelvuldig in zijn tweede ‘getuigenschrift’ Handelingen? Wilde Lukas hiermee iets duidelijk maken? En waarom vinden we pas het woord ekklēsia veelvuldig terug na de redevoering van Stephanus?
Pinksteren niet de geboorte van de ‘kerk’
Wanneer Jezus de intentie zou hebben gehad om met Pinksteren een afzonderlijke groepering/stroming te creëren, dan zou hiervoor Handelingen 2, de uitstorting van de Heilige Geest, een ideale gebeurtenis zijn geweest. En vele stromingen zien Handelingen 2 ook als de ‘geboorte van de ‘kerk’ (ekklēsia). Maar het bijzondere is dat Lukas hier met geen woord over rept. De eerste keer dat Lukas het woord ekklēsia gebruikt is in Handelingen 5:11, waarbij er een grote vrees over heel de gemeente (ekklēsia) kwam, na de gebeurtenis van Ananias en Saffira. En pas bij de redevoering van Stephanus komt het de tweede keer voor, waarna het woord ekklēsia na de steniging van Stephanus, met de goedkeuring van Paulus, veelvuldig terugkomt. Om precies te zijn zo’n 21 keer van Handelingen 8:1 t/m 20:28.
In Handelingen 8:1 ontstond er, na de steniging tot de dood van Stephanus, een grote vervolging tegen de gemeente in Jeruzalem. Vanaf die tijd ‘verspreidde’ zich de gemeente over de wereld. En hoewel deze ‘verspreiding’ iets positiefs had, omdat nu het evangelie over de gehele wereld zou worden verkondigd, had het ook iets negatiefs. Met de goedkeuring van de dood van Stephanus, was dit ook het teken dat de ‘leiders van Israël’, Jezus, de Messias, bleven afwijzen. En als het ware in ongeloof handelden. Met deze daad, zou uiteindelijk heel Israël worden verspreid over de gehele wereld, doordat in 70 n. Christus daadwerkelijk de tempel en ook Jeruzalem volledig werd verwoest en vele Joden naar omliggende landen vluchten. En in 135 n. Chr. met de opstand van Bar Kochba werd het zelfs de Joden helemaal verboden om ook maar nog één voet in het land Israël te zetten, waardoor het hele volk weer in ballingschap kwam, of noem het ook de woestijn. Want wanneer men in de woestijn verblijft, dan heeft men niet een daadwerkelijk vaste verblijfplaats of eigen (t)huis.
Ongeloof leidt tot ‘val’
We moeten goed beseffen dat het de ‘leiders’ van Israël waren die niet in Jezus, als hun Messias, geloofden. Maar door hun ongeloof namen zij heel het volk Israël mee in hun ‘val’. Het hele volk (heel de gemeente/vergadering, ekklēsia) werd dan ook terug verwezen naar ‘de woestijn’ (de verstrooiing van de Joden in 70 en 135 n. Chr.). En ja, ook degenen die wel Jezus als hun Messias, erkenden, moesten mee terug ‘de woestijn’ in. Klinkt dit ons niet bekend in de oren? Doet dit niet denken aan de geschiedenis van de twaalf verspieders, waarvan tien verspieders niet geloofde in JHWH, dat zij het land Kanaän konden innemen?
Deze twaalf verspieders waren niet zomaar willekeurig uitgekozen mannen, maar zij waren elk een leider van een stam! En tien van deze twaalf verspieders namen heel het volk mee in de gevolgen hiervan. Heel deze (gemeente/vergadering) ekklēsia moest nog eens 38 jaar in de woestijn rondzwerven, voor zij daadwerkelijk het beloofde land mochten innemen. Werden de andere twee verspieders (Kaleb en Jozua), die wel het geloof hadden in JHWH, hiervan uitgezonderd? Mochten zij, als enige, al wel vast het beloofde land intrekken? Ik denk dat ik deze vraag niet hoeft te beantwoorden.
Met andere woorden net zoals de ekklēsia in de tijd van Mozes, vlak voor het innemen van het beloofde land, door het ongeloof van ‘de leiders’ werd terugverwezen naar de woestijn, zo werd ook de ekklēsia in de tijd van Jezus (in Handelingen) door het ongeloof van ‘de leiders’, terugverwezen naar ‘de woestijn’. En zoals Kaleb en Jozua, niet werden uitgezonderd, zo werd ook in Handelingen de gelovigen in de Messias, niet uitgezonderd hiervan.
Betekenis qahal en edah
Een ander Hebreeuws woord wat we in de Thora tegen komen is het woord edah. Ook dit woord heeft de betekenis in zich van gemeente/vergadering. Edah is afgeleid van het woord ed en betekent getuige of getuigenis. Het woord edah wordt vaak afzonderlijk, maar soms in combinatie van qahal gebruikt. In Exodus 12:6 lezen we bijvoorbeeld:
En gij zult het bewaren tot de veertiende dag van deze maand; dan zal de gehele vergadering (qahal) der gemeente (edah) van Israël het slachten in de avondschemering.
Het lijkt alsof twee keer hetzelfde wordt gezegd, want een vergadering is toch hetzelfde als gemeente en visa versa? Binnen het Joodse denken is er echter een verschil tussen een edah– en een qahal-gemeenschap. Jonathan Sacks zegt hierover in zijn boek ‘Exodus: The Book of Redemption.’:
De mensen die een edah vormen, hebben een sterk gevoel van collectieve identiteit. Ze zijn getuige geweest van dezelfde dingen. Ze zijn gericht op hetzelfde doel…. Een edah is een gemeenschap van gelijkgestemden. Het woord benadrukt een sterke identiteit. Het is een groep waarvan de leden veel gemeen hebben…Een kehilla [qahal] is anders dan de andere twee soorten gemeenschappen.6 Haar leden zijn verschillend van elkaar… Maar ze zijn samen georkestreerd voor een collectieve onderneming – een onderneming die een onderscheidende bijdrage levert.
Sacks, Jonathan. Exodus: The Book of Redemption (Covenant & Conversation), p.284-285. Kindle Edition. De vertaling van het Engels naar het Nederlands is van mijn hand.
Met andere woorden; een edah is een vergadering/gemeente van mensen met dezelfde getuigenis of belijdenis. Zij hebben een sterke collectieve identiteit. Een qahal is een vergadering/gemeente van mensen verschillend van elkaar, maar ze zijn samengebracht of bijeengeroepen vanwege een gezamenlijk doel.
Getuige (edah) zijn binnen de ekklēsia
Je zou denken dat de betekenis van edah meer aansluit bij de nieuwtestamentische gemeente dan qahal. Waarom heeft de nieuwtestamentische gemeente er dan toch voor gekozen om het Griekse woord ekklēsia te gebruiken, dat haar wortels heeft in het Hebreeuwse woord qahal?
Mijns inziens heeft zij dat gedaan om te blijven benadrukken dat de nieuwtestamentische gemeente geen nieuwe, afzonderlijke groepering is buiten het volk Israël om. Zoals we hebben gezien kunnen de leden van een qahal, en daarmee van een ekklēsia, verschillend van elkaar zijn. Dit is zoals ik geloof dat God het bedoeld heeft. Binnen de ekklēsia (vergadering) van het volk Israël is er een edah die getuigt van Jesus/Yeshua als de Messias van het volk Israël.7 Over het andere deel is er een verharding gekomen,8 maar zij blijven wel onder de ekklēsia van God vallen. Want uiteindelijk zal ook dit deel Jezus, als hun Messias, aannemen, wanneer Hij terugkomt op de wolken, opdat zij samen weer één getuige (edah) zullen zijn. Dit is, mijns inziens, het heilsplan van God. In de tussentijd is de vergadering/gemeente (edah) van Jezus Christus een getuige voor zowel het ‘verhardde’ deel van Israël om ze tot jaloersheid te verwekken,9 als ook voor de heidenen (gojim) om ze te winnen voor de ekklēsia van God c.q. het Koninkrijk van God.
- O.T.: Exodus 19:6; N.T.: 1 Petrus 2:9[↩]
- Jesaja 62; Openbaring 21:2-3, 9[↩]
- Jesaja 66:18-20[↩]
- Handelingen 7:55-56[↩]
- Efeze 1:20-22; Colossenzen 3:1; Hebreeën 1:3; 8:1; 10:12; 12:2; Openbaring 3:21[↩]
- Jonathan Sacks vergelijkt hier nog een derde Hebreeuws woord met dezelfde betekenis van qahal en edah, namelijk tzibbur. Dit Hebreeuwse woord komt echter alleen voor in de Misnah en niet in de Hebreeuwse Bijbel.[↩]
- Meerdere keren in het N.T. wordt gezegd dat de gemeente een getuige zal zijn. Zie Lukas 24:48; Handelingen 1:8, 22; 2:32; 3:15; 5:32; 10:40-43; 31:31; 22:15; Hebreeën 12:1; 1 Petrus 5:1; Openbaring 2:13[↩]
- Romeinen 11:25[↩]
- Romeinen 11:13[↩]